afb.
Frans was een zoon van Simon 'Em' van de Ven (Nuland 14 februari 1868 - Nuland 23 april 1928) en Johanna 'Han' Kappen (Berlicum 15 augustus 1860 - Nuland 10 maart 1935). Simon was boer op Kaathoven in Vinkel. Het zeer talrijke nageslacht van deze familie woont thans nog in Vinkel en velen uit deze famile worden nog altijd benaamd als 'Van Emmen', naar hun stamvader Simon 'Em' van de Ven. De twaalf kinderen van dit echtpaar, die allen in Nulands Vinkel werden geboren, zijn:
De familie Van de Ven woonde in het pand B 6, thans Achtersteweg 3 in Nuland. Tijdens de bevrijding was de familie geëvacueerd in Geffen. Na de bevrijding van Nuland ging Frans van de Ven poolshoogte nemen bij de boerderij aan de Achtersteweg. Bij een zoektocht naar | 2 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn vee liep hij op een landmijn en was op slag dood. Zijn dochter Casco vertelde mij haar verhaal van de bevrijding, de dood van haar vader en de periode vlak na de bevrijding. Na haar verhaal te hebben gehoord heb ik contact opgenomen met 'Omroep Brabant' omdat ik van mening was dat haar beschrijving van de gebeurtenissen uit die periode een breder publiek verdiende. Op de hierna volgende bladzijden volgt haar verhaal. Door de beschrijving zoals Casco die gaf aan het begin van mijn onderzoek ontdekte ik tevens dat achter iedere dode een verhaal zit vol verdriet en tranen. Toen begreep ik eveneens dat ik niet kon volstaan met een eenvoudige inventarisatie, maar dat het verhaal over ieder slachtoffer voor de geschiedenis bewaard moet worden. Hieronder volgt nagenoeg de letterlijke weergave van een interview met Casco van de Ven voor 'Omroep Brabant' in de rubriek 'Het gesprek' van vrijdag 16 december 1994 om 17.35 uur. Hadden sommigen het moeilijk tijdens de oorlog, voor Cisca van de Ven was dat na de bevrijding. Casco woonde in de oorlogsjaren met vader, moeder en tien broers en zussen op een boerderij in Rosmalen. In de oorlog werden maanden doorgebracht in de schuilkelder en uiteindelijk werd een deel van de familie geëvacueerd. Kort na de oorlog verloor het gezin de vader en moesten alle hens aan dek om het boerenbedrijf, met louter vrouwen aan het stuur, draaiende te houden. Casco van de Ven vertelt ons het volgende: Het begon eigenlijk allemaal met het bombardement op de fabriek van Mie Voets1. Het was de eerste dag in mijn leven dat ik was gaan werken. Toen ik thuis kwam dacht ik, wat is het hier toch stil. Ons moeder zei: 'Ik heb acht kinderen naar Vinkel gebracht, naar ome Toon, want die woont zo'n eind achteraf, daar zal wel niks kunnen gebeuren'. Mijn vader en mijn moeder, mijn grootmoeder en ons kleine Jantje van drie en ik waren thuis gebleven en wij bleven ook de hele oorlog bij elkaar. Het werd steeds erger en toen heeft ons vader een schuilkelder gemaakt. Daar zijn we steeds in geweest. We wisten na verloop van tijd echt niet meer of het nou maandag of zaterdag was. Op een gegeven moment hoorden we 's nachts timmeren. Toen we 's morgens buiten kwamen stond er een grote Rode Kruisvlag op het huis en bij ons huis was een grote wagen gezet, met eveneens een groot rood kruis erop. Spoedig ontdekte ik dat ons huis ingenomen was als hospitaal. Mijn moeder had mij gevraagd: 'Haal even mijn das uit het kabinet, want ik heb het in m'n rug'. Op weg naar binnen werd ik tegen gehouden door een Duitse dokter. Met handen en voeten heb ik uitgelegd wat ik moest hebben en toen mocht ik naar binnen. Overal moest ik over gewonde Duitsers heen stappen die her en der op de grond in het stro lagen. Zo heb ik de das gehaald. Toen ik terugging stond die Duitse dokter in de keuken met een tube zalf. Hieruit bleek dat hij begrepen had wat er aan de hand was. Daarna ben ik de schuilkelder niet meer uit geweest. Op een avond wisten we niet wat er gebeurde. Mijn vader en ik sliepen altijd voor in de schuilkelder. Heel de straat werd plotseling in vlammen geschoten. Het huis van Vesters, van | 3 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van Nistelrooij en nog een schuur. Het was een geweldig geraas van vlammen. Dan stortte hier weer een schuur en daar weer een dak in. Onze schuilkelder stroomde vol met mensen die vlak bij hun brandende huis een schuilkelder hadden. De hele nacht hebben we daar bijeen gepakt in die schuilkelder gezeten. De volgende dag zijn we naar het fabriekske van Mie Voets gegaan. Onder dat witte fabriekske was hele grote kelder en daar zaten wel 75 of 80 mensen in. We hadden helemaal geen notie van tijd Na een tijdje kwam er iemand zeggen dat we voor 1.00 uur weg moesten zijn want er zou een doorbraak komen. Van de Duitsers moesten we westwaarts, naar Rosmalen of naar Den Bosch. Toen we ter hoogte van de Karreput waren werd er ineens ontzettend geschoten. We zijn toen niet verder gegaan maar omgedraaid en vertrokken richting Oss. Onderweg kwamen we twee meisjes van Van Nistelrooij tegen. Deze vertelden ons dat, als we verder zouden gaan, we voor een kapotgeschoten brug zouden komen en we niet meer voor- of achteruit zouden kunnen. De Engelsen, die toen op de Zeedijk zaten, zagen daar een grote groep mensen bij elkaar, en ook niet wetende wat er aan de hand was begonnen zij op ons te schieten. We zijn toen allemaal langs de kant gedoken maar die oude mannekes en vrouwkes die op de kar zaten gingen vreselijk tekeer, want die konden er niet zo snel af. Mijn vader riep onmiddellijk: 'Heeft er iemand een witte zakdoek?'. 'Ja, ik', riep Sientje van Hasselt. Vader trok een paal met prikkeldraad uit de grond en stond heel snel voor de kar te zwaaien waarna de Engelsen vrijwel direct ophielden met schieten. Naderhand hebben ze hun excuses aangeboden, want omdat we met zo'n grote groep waren dachten ze dat we Duitsers waren. Onderweg hoorden we vertellen dat onze kinderen in Geffen waren. We zijn toen bij de familie Van Herpen, tussen Geffen en Oss, terecht gekomen. In Geffen was de rest van ons gezin echter niet, die was naar Heesch gegaan. Ome Toon was, ondanks dat hij ver achteraf woonde, afgebrand en naar een andere broer in Heesch gegaan. Daar zijn ze al die tijd gebleven. In Geffen hebben we gewoon op de boerderij meegewerkt. Mijn moeder was coupeuse en deed van alles in het gezin. Ik melkte. Mijn vader deed de aardappelen uit, raapte ze en deed van alles wat gebeuren moest. Mijn grootmoeder kamde als het nodig was. Op een bepaalde dag hoorden we vertellen dat Nuland bevrijd was. Ja, wij woonden wel in de gemeente Rosmalen, maar het was parochie Nuland en we waren in dat dorp opgegeroeid. Na dat bericht zei ons vader: 'Dan ga ik eens kijken wat er nog over is van onze boerderij'. 's Avonds kwam ons vader niet terug. De dag daarop zei Jan van Herpen: 'Misschien heeft die mens het zo druk met alles opruimen en hij heeft hier zoveel gewerkt nou ga ik eens kijken of ik hem niet terug kan helpen'. | 4 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maar ook Jan van Herpen kwam 's avonds niet terug. Op een gegeven moment zagen we pater Van Pinxteren 'd'n dreef' op komen fietsen, want de familie Van Herpen woonde een eind vande weg af. Tegen de beide echtgenotes zei hij: 'Onze Lieve Heer heeft jullie een zwaar kruis opgelegd. Frans is dood en Jan is dood'. Catrientje gaf een gil en viel flauw, ons moeder stond als een standbeeld. 'Onze vader', zei Catrientje, 'is altijd met het veefonds op stap geweest en hij moet veel geld bij zich hebben. Durft iemand dat te halen?'. 'Ja ik!', riep een van de dochters. Vervolgens zijn ze met een groepje naar Nuland gegaan. Naderhand hoorden we van iemand die erbij was geweest het volgende verhaal. Ons vader en Jan waren allebei op een landmijn gelopen. Ons vader was helemaal op de wei zijn vee gaan zoeken. Hij dacht ze aan de andere kant van de spoorlijn te horen brullen. Hij is vervolgens dwars door de wei gelopen, waar het vol landmijnen lag, want het was één groot mijnenveld. Aan de spoorlijn is hij toen op een mijn getrapt. Jan van Herpen was vanaf de spoorlijn naar beneden gegaan. Vader lag langs de draad met zijn jas over zijn hoofd. Van Herpen wist niet zeker of het ons vader wel was. Hij wilde zekerheid, want hij zei: 'Ik moet zeker weten of hij het is, want veronderstel eens dat ik zijn vrouw dat bericht moet brengen'. Zo vond hij daar ook zijn dood. Ja, en wat moest er toen gebeuren. Ze hebben Van Herpen op kunnen halen en drie dagen later was de begrafenis in Geffen. We wisten nog steeds niet hoe het thuis was. Eén van onze jongens had een motor en daar ben ik toen achterop gekropen en zo naar Nuland gereden. In ieder geval was alles afgebrand. De schuur, de hooi- en de korenmijten waren verbrand, het woonhuis was volledig kapot geschoten. De kasten met kleding waren leeggehaald door | 5 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mensen die al eerder bevrijd waren. Mijn moeder had twee teilen met zondagse kleren ingegraven voor we weggingen, maar alles was weg. Met dat bericht kwam ik in Geffen terug. We hadden van pater Van Pinxteren ook het bericht gekregen dat we niet naar huis toe mochten. Hij was bang dat we zouden gaan kijken waar ons vader was en dat er zodoende nog meer slachtoffers zouden vallen. Maar toen zei ons moeder: 'We kunnen hier toch niet voor altijd blijven, pak een fiets en rij eens naar Rosmalen en vraag maar eens wat er nou gebeuren moet'. Toen kwam de burgemeester van Rosmalen, jonkheer Von Heijden, met de taxi bij ons moeder aan in Geffen. Op voorwaarde dat we tussen de linten door zouden lopen, mochten we naar huis. Ik moest het huis echter eerst een beetje bewoonbaar gaan maken. Al het glas was eruit en binnen lag het helemaal vol puin en bladeren. Met een schep heb ik alle troep door de ramen naar buiten gegooid. Daarna heb ik in de buurt een handveger, een bezem en een blik geleend. Ik ging iedere dag op en neer en het heeft wel een dag of zeven geduurd voor het huis weer helemaal klaar was. De was van een week hing nog boven en ik heb de lakens met een hamer en een paar spijkertjes voor de openingen geslagen. Toen was alles klaar en kon ons moeder met de rest komen. Het eerste wat ze zei was: 'Bè foei, wè zieget'r toch uit!' Waarop ik reageerde met: 'Dan hadde moete komme toen ik hier kwaam!'. Van het vee hebben we toen nog teruggevonden drie koeien, een kalf en het paard, dat volgens zeggen in Heesch rondliep. ik ging er naar toe en riep 'Hitty!', waarna hij meteen op den draad kwam aangelopen. Hij was het en ik heb hem mee naar huis genomen. Maar ja, eten hadden we helemaal niks, niet voor het vee maar ook niet voor onszelf. Er waren geen sociale voorzieningen. Van iedere gulden die te verdienen was zei ons moeder: 'Ernaar toe, dan heb ik tenminste weer wat geld om de bakker te betalen'. Voor voer voor het vee ben ik toen overal rond geweest, het Heeseind, de Kruisstraat en naar Vinkel. Het antwoord was steevast: 'Nee mèdje, dè kunne we nie misse, dè hebbe we zelluf hard nèddig'. Op een avond liep ik door het dorp en toen riep Jans Westerlaken, de vrouw van Tieske Verstegen, mij binnen. 'Zeg mar tegen jullie moeder, dat we vanavond komen met een wagen hooi. En onze Piet2 komt vanavond nog met een kar peeje (bieten).' Dat waren nog eens mensen. ongevraagd. Ik ben ze er nog steeds dankbaar voor. Aan ons moeder merkte je nooit iets, geen traantjes of niks, en toch hadden ze een goed huwelijk. Als oudste voel je dat en weet je dat. Ik dacht: 'Zouden ze dan toch niet zoveel van elkaar gehouden hebben?'. Maar op een avond was ze zoek. Mijn moeder was een echte boerin, dus ik dacht dat ze wel naar veld zou zijn om te gaan kijken hoe de bieten erbij stonden, of naar de aardappelen of naar de rog. Daar kon ik ze niet vinden. Ze was ook niet op de Singel dus ik ging maar weer naar huis. Ons grootmoeder zei: 'Ik snap er echt niks van'. Toen ik naar het kippenhok liep om dat te gaan afsluiten hoorde ik opeens vanuit het hok de stem van ons moeder. 'Ho, ho, niet dichtdoen'. In het kippenhok zat ze op een zak voer haar verdriet uit te huilen. 'Ga maar vast naar binnen', zei ze, 'en zeg maar niks, ik kom dalijk wel'. Ze wou voor ons niet weten dat ze verdriet had. Als ik ze naderhand kwijt was dan wist ik wel waar ik ze moest gaan zoeken. Voor ons wilde ze haar verdriet verbergen en een vrolijke moeder zijn. | 6 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het is natuurlijk erg zuur als iedereen bevrijd is en je moet dan je vader verliezen. En dat op een moment dat je zoiets eigenlijk niet meer verwacht en dat je denkt dat alles in orde is. Twee jaar later dacht ik nog iedere keer wanneer de deur openging dat ons vader gewoon binnen zou komen. We hadden hem na het ongeluk ook nooit meer gezien, wisten niet of hij verminkt was en hebben nooit geweten of hij op slag dood is geweest. Toen heb ik ook ontdekt dat mensen niet altijd even aardig zijn voor elkaar. Mensen waarvan we het niet verwacht zouden hebben, hebben ons toen geholpen, en mensen waarvan hulp verwacht werden gaven niet thuis. Ze konden niet helpen of ze wilden ons niet helpen, of ze waren bang dat ze zelf iets tekort zouden komen, ik weet het echt niet. De eerste twee jaar heb ik het met mijn verdriet heel moeilijk gehad. Als ik 's avonds naar bed toe ging viel ik met betraande ogen in slaap. Ons Truus en ik hebben in die tijd al het boerenwerk moeten doen, want de vijf oudsten waren meisjes en toen kwam pas een jongen. Het duurde dus nog even voordat hij bekwaam was voor het boerenwerk. Op de boerderij deden we echt alles, behalve ploegen en maaien. We hebben mest weggereden met de kar, aardappels gerooid en geraapt, gemolken en verder al het andere zware werk gedaan. Als er 's avonds na het melken nog iets te verdienen was zei ons moeder: 'Ernaar toe!', want dan had ze weer een paar centen meer om het gezin draaiende te houden. Het heeft ook echt een hele tijd geduurd voordat ik het verhaal wat ik nu verteld heb, heb kunnen vertellen. Met stukjes en beetjes heb ik het altijd wel in gedachten gehad. Het is heel typisch; in oktober rond de dag dat hij verongelukt is, lees ik 's avonds een heel spannend boek of ik kijk naar de televisie, en dan ga ik helemaal niet met de gedachten aan vader naar bed, maar iedere keer droom ik er weer opnieuw van. Al die herinneringen heb ik altijd als verschrikkelijk ervaren. De eerste jaren nadat ons vader gestorven was, kregen we steeds een uitnodiging, want er was een monumentje in Nuland. Sinds ik getrouwd ben, krijg ik geen uitnodigingen meer. Maar ja, ik denk er toch altijd weer aan. Het wordt, naar mijn gevoel, nog erger dan in het begin. Echt. En ook 's nachts is het heel moeilijk om in slaap te komen. | 7 |
Noten | |
1. | Op dinsdag 26 september 1944. |
2. | Piet 'van Orriekes' Westerlaken. |
A. van den Elzen, 'Wel gestorven, niet begraven (1)' in: Spoorzoeker 2 (1996) 2-7
A. van den Elzen, Wel gestorven niet vergeten : Oorlogsslachtoffers Rosmalen (1996) 1, 12, 81-84
Ad Hermens, Rosmalen in de vuurlinie (1994) 173
René Kok, 'Wegens bijzondere omstandigheden...' : 's-Hertogenbosch in bezettingstijd 1940-1944 (2008) 402